Al jaren kleeft er een stigma rond de aanduiding Mbo’ers. Mbo’ers worden niet alleen in de maatschappij met een andere blik bekeken, maar zelfs de wet maakt onderscheid tussen de mbo’ers en hoog opgeleiden. Het verschil in de wet komt door de definitie van ‘student’. Volgens Van Dale is iemand een student wanneer hij studeert aan een universiteit of hogeschool. Dus alles wat daarbuiten valt is geen student en zal dus niet genieten van de voordelen die de wet aan de naam student koppelt/heeft te bieden. Zo hebben studenten recht op studiefinanciering, gratis ov-chipkaart en studentenkorting. Naast dit onderscheid in de wet, lopen mbo’ers ook in het dagelijks tegen.
Een recent onderzoek van de NOS geeft een aantal duidelijke verschillen in het dagelijks leven aan. Zo zijn mbo’ers vaak niet welkom in studentenkroegen, genieten ze niet van studentenkorting, is het sporten meestal duurder ivm het studentenlidmaatschap, mogen ze mogen niet deelnemen aan de gezamenlijke introductie-week en als mbo’er zijn er minder kamers beschikbaar voor je. Of dit aangeduid kan worden als discriminatie is echter twijfelachtig. De wet stelt namelijk geen verbod op het onderscheid maken op grond van opleidingsniveau.
Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs (JOB) pleit voor verandering. Zij wilt dat mbo’ers voortaan in de wet ‘student’ worden genoemd. Vanuit de overheid worden MBO’ers allang aangeduid als student, het is nu nog de wet die moet volgen. Volgens JOB willen mbo’ers door de naamsverandering gelijk komen te staan aan de hbo’er en wo’er. Dus het belang van de naamsverandering is groter dan enkel de naam ‘student’. Dit wijst naar de groeiende kloof tussen mbo’ers en hoogopgeleide in de maatschappij. De vraag is of deze simpele naamsverandering het echte probleem zal oplossen.