Het begrip ‘gezamenlijk huishouden’ is niet waterdicht

Het moge duidelijk zijn dat de ‘strenge’ coronamaatregelen, en ik zeg ‘strenge’ omdat ik de regels nog tamelijk mild vind in vergelijking met andere landen, bij veel Nederlanders voor onrust zorgen. Een van de coronamaatregelen luidt als volgt: ‘Burgemeesters kunnen gebieden aanwijzen waar het verboden is om als groep te komen, bijvoorbeeld parken, stranden of wijken. Bij groepen van drie of meer mensen die geen anderhalve meter afstand houden kan worden ingegrepen. Personen in hetzelfde huishouden, zoals gezinnen en kinderen zijn hiervan uitgezonderd’.

Deze regel lijkt in eerste instantie duidelijk en vrij helder, maar niets is minder waar. Het is in ieder geval wel duidelijk dat groeperingen bestaande uit drie of meer personen, die geen anderhalve meter afstand houden, een flinke boete te wachten staat. Die boete is niet meer dan redelijk en behoeft derhalve naar mijn mening geen verdere uitleg.
Op de voorgaande coronamaatregel worden echter ‘personen in gemeenschappelijk huishouden’ uitgezonderd, waaronder gezinnen en kinderen vallen. Onder deze uitzondering vallen derhalve geen huisgenoten wonend in een studentenhuis. Zij vormen volgens de overheid geen ‘gemeenschappelijk huishouden’. Huisgenoten kunnen dan ook, wanneer zij zich in een groep van drie personen of meer bevinden zonder inachtneming van de anderhalve meter, een fikse boete verwachten. Het antwoord op de vraag of dit redelijk is behoeft slechts vier woorden: dat is het niet.

Neem het voorbeeld van de vijf studenten in Leiden die samen een klein feestje vierde op hun eigen balkon. Deze groep bestond uit vier huisgenoten en een buitenstaander. Aangezien de vier huisgenoten niet behoren tot een ‘gemeenschappelijk huishouden’, kreeg ieder van hen een boete van 400 euro en een aantekening op zijn of haar strafblad. Volgens de politieagenten namen zij de algemene coronamaatregelen niet in acht[1]. De discussie over de vraag of het desbetreffende balkon daadwerkelijk aan te merken is als een ‘openbare ruimte’ laat ik hier even buiten beschouwing. Aan de hand van dit voorbeeld wil ik louter benadrukken dat de gevolgen voor studentenhuizen, die dus niet onder de noemer van ‘gemeenschappelijk huishouden’ vallen, ingrijpend zijn en derhalve niet redelijk.

Het moet toch niet kunnen dat personen (lees: huisgenoten) die voortdurend met elkaar onder één dak leven, dagelijks dezelfde keuken, dezelfde douche, dezelfde wc en wellicht ook de bank in de woonkamer samen gebruiken niet als ‘gemeenschappelijk huishouden’ worden aangemerkt. Vele studentenbonden, zoals de Utrechtse studentenvakbond VIDIUS[2], zijn het hier mee eens en eisen dat voor studentenhuizen dezelfde regels gelden als voor gezinnen en kinderen, die wel aangemerkt worden als zijnde een ‘gemeenschappelijk huishouden’.

Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ziet het begrip ‘gezamenlijk huishouden’ op de feitelijke situatie van het samenwonen. Er is geen sprake van een gezamenlijk huishouden, indien ongehuwden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en een zuiver zakelijke relatie hebben, als huurder of onderhuurder. Zo zou je enerzijds kunnen stellen dat sommige studentenhuizen inderdaad geen ‘gezamenlijk huishouden’ vormen wanneer zij slechts een zakelijke relatie met elkaar hebben. Denk aan het betalen van de huursom of de gezamenlijke kosten voor het huishouden. Anderzijds stelt de jurisprudentie dat er bij huurders of onderhuurders geen sprake is van een zuiver zakelijke relatie, indien er een mate van financiële verstrengeling aanwezig is die verder reikt dan de betaling van de huur of het kostgeld, en de wederzijdse verzorging niet beperkt blijft tot het onderhoud van de gehuurde kamer of de levering van de overeengekomen diensten. In dit geval blijft er ruimte over om de relatie tussen huurders (lees: huisgenoten) onderling toch aan te merken als zijnde een ‘gemeenschappelijk huishouden’. Het is niet ondenkbaar dat er studentenhuizen zijn waarbij huisgenoten zorg voor elkaar dragen en meer zijn dan alleen een zakelijke relatie. Het is meer dan logisch dat ook zo’n relatie aangemerkt moet worden als ‘gemeenschappelijk huishouden’.[3]

Dat het begrip ‘gezamenlijk huishouden’ niet waterdicht is, is nu wel duidelijk. De vraag over het toepassingsbereik van dit begrip heeft ook de Tweede Kamer bereikt. De Minister van Justitie en Veiligheid, F. Grappenhaus, wordt overspoeld met vragen over de boetes die gepaard gaan met de onduidelijk over dit begrip. Kamerleden zelf waren onder de veronderstelling dat boetes alleen worden uitgedeeld als studenten buiten hun gedeelde woning samen zouden komen. De Kamerleden willen dat Grapperhaus beter gaat kijken naar de noodverordeningen van burgemeesters en hoe een huishouden daarin wordt gedefinieerd, zodat samenwonende studenten (huisgenoten) niet anders worden behandeld dan gezinnen en kinderen, die dus nogmaals wel onder een ‘gezamenlijk huishouden’ vallen[4].

Geschreven door Maryze Zembowicz

[1] https://www.telegraaf.nl/nieuws/1202758343/vijf-studenten-op-hun-eigen-balkon-toch-400-euro-boete
[2] https://universonline.nl/2020/04/14/studentenhuizen-zijn-ook-een-huishouden
[3] https://puc.overheid.nl/svb/doc/PUC_1014_20/3/
[4] https://www.telegraaf.nl/nieuws/1202758343/vijf-studenten-op-hun-eigen-balkon-toch-400-euro-boete

Video
Delen

Uw naam

E-mail

Naam ontvanger

E-mail adres ontvanger

Uw bericht

Verstuur

Share

E-mail

Facebook

LinkedIn

Contact

Verstuur

Aanmelden

Verstuur