Juristen in de Tweede Kamer, de waan van de dag en de dikastocratie

Na de Tweede Kamerverkiezingen van 2017 werd het kabinet ‘Rutte III’ gevormd. Bijna twee derde (94 leden) heeft een academische opleiding gevolgd en 31 leden volgden een opleiding in het HBO. Van de academisch opgeleide leden zijn juristen in de meerderheid (26 leden). Verder telde de Kamer zeventien economen, vijftien politicologen, elf bestuurskundigen en tien historici. Leden met een bèta-achtergrond zijn ondervertegenwoordigd.

26 academisch opgeleide juristen, op 150 leden dus. De Tweede Kamerleden wezen in de Parlementaire zelfreflectie 2007-2009 al op een afname van het aantal juristen in de Kamer in de loop der jaren. Die afname leidt in ieder geval tot een lagere (juridische) kwaliteit van enkele Kamervragen. In 2013 bijvoorbeeld, toen Kamerleden zich afvroegen ‘sinds wanneer separatisten (hypotheek- of pandhouders) de verhaalsobjecten rechtstreeks, dus zonder beslaglegging, tot (…) zich [kunnen] nemen’.1 Een civilist zal meteen opmerken dat de Kamerleden geen kaas hebben gegeten van zekerheidsrechten, daar de separatistenpositie met zich brengt dat geen beslag behoeft te worden gelegd alvorens men kan executeren.

Of het lage aantal juristen in de Kamer leidt tot complicaties is natuurlijk lastig vast te stellen, en tegelijkertijd zit achter iedere fractie een heel team, waarin vast juristen plaatsnemen. Wat wel duidelijk is, is dat hedendaags eerder kan worden gescoord bij de burger door verontwaardiging over een bepaald nieuwsbericht, dan met een goed juridisch-inhoudelijk standpunt. Neem bijvoorbeeld het conflict inzake het Cornelius Haga Lyceum in Amsterdam, u vast welbekend. Op 20 januari, werd bekend dat de aanpak van het Haga door Minister Arie Slob (Voortgezet Onderwijs, ChristenUnie) onrechtmatig was, zo oordeelde de Rechtbank in Amsterdam.2 Slob had het bestuur van de islamitische middelbare school niet mogen opdragen op te stappen. Slob deed dit nadat de AIVD voor de school had gewaarschuwd en de Inspectie van het onderwijs (de Inspectie) onderzoek instelde. De rechtbank stelt nu dat geen sprake is van ontoereikend burgerschapsonderwijs op het Haga en slechts in beperkte mate van financieel wanbeheer. De rechter heeft dus een grens getrokken: hard overheidsingrijpen in het onderwijs is niet mogelijk indien het onderwijs binnen het wettelijk kader blijft.

Wanneer de minister deze kwestie eerst goed onderzocht zou hebben, dan had hij ingezien dat de Inspectie de school beoordeelde op punten die de wet helemaal niet begrenst. Een voetbalkooi en een duur administratiekantoor werden plots als financieel wanbeheer aangemerkt en het burgerschapsonderwijs werd getoetst aan een niet bestaand (!) wettelijk kader. Op grond hiervan zegde de Inspectie het vertrouwen op in de Haga-leiding en probeerde Slob vervolgens een bestuurswissel af te dwingen, tevergeefs. Slob had zich deze dreun kunnen besparen indien hij zich niet zo had laten leiden door de ontstane maatschappelijke onrust over het Haga, en eerst gedegen onderzoek had (laten) verricht(en).

Tot slot is dit niet de eerste keer dat de overheid flink wordt teruggefloten. Eerder werd al het Urgenda-vonnis gewezen en thans speelt de Stikstofproblematiek – en de daarmee samenhangende politieke flaters en maatschappelijke onrust. Na onder meer de Urgenda- en Stikstofuitspraken “heeft onze dikastrocratie nu ook een onderwijsvariant te pakken”, zegt onderwijsadvocaat Wilco Brussee. Ik gok dat de heer Baudet met veel ongenoegen het vonnis waarin de overheid wederom wordt teruggefloten heeft gelezen – als hij het al gelezen heeft natuurlijk.

Geschreven door Daan Groenewoud

Video
Delen

Uw naam

E-mail

Naam ontvanger

E-mail adres ontvanger

Uw bericht

Verstuur

Share

E-mail

Facebook

LinkedIn

Contact

Verstuur

Aanmelden

Verstuur