Een edel beroep voor een edel mensch

Enkele (historische) opmerkingen over het aanzien van de advocaat

‘’Er is geen schooner vak in de wereld dan de advocatuur’’, aldus J.M. van Stipriaan Luïcius (1859-1936), in vroeger tijden advocaat te ’s-Gravenhage. Met deze woorden begint hij iedere inleiding van zijn in 1913 voor het eerst verschenen en tot 1933 maar liefst veertien keer heruitgegeven boekje over de advocatuur, met de weinig aan de verbeelding overlatende titel ‘De advocaat’. Ook al zijn de vele grappen over advocaten, waarmee niet zelden wordt getracht stilzwijgend een bepaalde boodschap over te brengen, ons welbekend (mijn persoonlijke favoriet: It was so cold today I saw a lawyer with his hands in his own pockets), van oudsher geniet de advocaat veel maatschappelijk aanzien, beoefent hij – in de woorden van voormalig (lands)advocaat en deken van de Nederlandse Orde van Advocaten J.H. Telders (1876-1937) – een ‘’edel beroep voor een edel mensch’’.

Reeds in het Oude Rome genoot het beroep van advocaat – althans het beroep dat daar toen voor doorging – groot aanzien. Dit lijkt direct samen te hangen met het Oud-Romeinse patronus/cliens-systeem, waarin een cliens een patronus kon verzoeken om ‘bescherming’ in ruil voor door de cliens aan de patronus bewezen of te bewijzen diensten. Hierbij was de patronus steeds een patriciër, i.e. iemand van de hogere sociale klasse (een ‘edele’, zo je wilt), en de cliens een plebejer, i.e. iemand van de lagere sociale klasse. Het beroep dat aldus ontstond, werd zo voorbehouden aan het patriciaat en ging derhalve (toen al) met veel maatschappelijk aanzien gepaard. Deze in toga over het Forum Romanum rondfladderende rechtsgeleerden werden door de rechtzoekende eerbiedig aangesproken en om advies gevraagd, anders gezegd: erbij geroepen. Zie daar de oorsprong van de term ‘advocaat’: ‘advocare’ betekent ‘erbij roepen’ (‘ad’ = (er)bij, ‘vocare’ = roepen); ‘advocatus’, als voltooid deelwoord (zuiverder: als participium perfectum passief, maar als je geen Latijn gehad hebt of daar geen hol aan vond, kun je dat gauw weer vergeten) van ‘advocare’, staat dus voor ‘erbij geroepen’ of, indien zelfstandig gebruikt, de ‘erbij geroepene’.

Zoals de Middeleeuwen in zovele opzichten een teloorgang inhielden ten opzichte van de klassieke oudheid, lijkt ook het aanzien van de ‘advocaat’ niet gespaard te zijn gebleven; het beroep dat in deze periode met dat van de advocaat in verband pleegt te worden gebracht, is dat van de ‘taelman’. Zo zijn er bronnen bekend die de taelman aanraden ‘’zich slapende te houden, de zaak te vertragen en zoveel mogelijk uitstel te bewerken’’. Na de herontdekking van het Romeinse recht in de late Middeleeuwen wordt tevens de hoge waardering voor het advocatenberoep hersteld. Uit een statuut van Philips van Bourgondië-Blaton, bisschop van Utrecht (1517-1524), blijkt bijvoorbeeld dat niemand anders een door hem aangestelde rechter mocht vervangen dan diens substituut of – jawel – een advocaat. Hierna raakt de advocaat zijn prestige niet meer kwijt. Niet onlogisch is het dan ook, dat de advocatuur in de zestiende en zeventiende eeuw een kweekvijver wordt voor kandidaten voor enkele prestigieuze ambten. Denk aan Johan van Oldenbarnevelt, Hugo de Groot en Jacob Cats, die allen werkzaam waren als advocaat alvorens zij hun hoge staatkundige ambten gingen bekleden. Deze ‘functie’ van de advocatuur verandert in de daarop volgende eeuwen niet.

Hoewel de – uiteraard immer feitelijk onderbouwde – (vroegmiddeleeuwse) meningen die door zelfverklaarde rechtsgeleerden op sociale media de wereld in worden geslingerd, anders zouden kunnen suggereren (de rillingen lopen over mijn rug als ik de verwensingen lees aan het adres van bijvoorbeeld Gerald Roethof, advocaat van Jos B., als deze in verband met de zaak weer eens in het nieuws is), geniet de advocaat ook vandaag nog veel aanzien, getuige zijn vijfde plek op de in 2016 laatstens gepubliceerde Beroepsprestigeladder. Het aanzien van het advocatenberoep lijkt derhalve in de loop der eeuwen een redelijk stabiel gegeven te zijn geweest. In de top tien treffen we overigens voorts enkele andere (klassieke) juristenberoepen aan, te weten de rechter (plaats twee) en de notaris (plaats zeven). Eveneens goed vertegenwoordigd in de bovenste regionen – ook van oudsher – is de arts (de chirurg staat op één, de internist op vier en de huisarts op negen). Laten we ons daar evenwel niet al te druk om maken. Als we het dan toch over aanzien hebben, biedt de bekende quote van de evenzo vermaarde (toneel)schrijver Anton Chekov wellicht enige relativering: Doctors are the same as lawyers; the only difference is that lawyers merely rob you, whereas doctors rob you and kill you too.

Geschreven door Youri Cremers

Video
Delen

Uw naam

E-mail

Naam ontvanger

E-mail adres ontvanger

Uw bericht

Verstuur

Share

E-mail

Facebook

LinkedIn

Contact

Verstuur

Aanmelden

Verstuur